Hoe Cnødde aan de basis van alles staat…

Audentis bestaat twintig jaar

Hoe ook Twente corporaal werd
Audentis bestaat twintig jaar, juichen de leden. Helemaal terecht is dat niet, maar begrijpelijk wel. De stamboom van Enschedees grootste gezelligheidsvereniging voert namelijk terug naar twee voorouders, Cheiron en Rossinant. Drie founding fathers vertellen hoe ook Twente corporaal werd. 1981 – Giuseppe van der Helm richt met een rebellenclub DSC Cheiron op. De inmiddels 39-jarige honorair senator blikt terug:
“We hebben Cheiron destijds opgericht om ons af te zetten tegen de campusgedachte. De heren professoren, keuvelend op de gazons van Drienerlo, zaten niet op corporale toestanden te wachten. Je had de studieverenigingen en een heleboel clubs en clubjes voor sport en spel. Pingpong en zo.”

Maar een traditionele, studentikoze studentenvereniging, die was er niet. Ik kende foto`s van de SRD uit de jaren zestig. Kerels die in jacquet rondliepen, dat leek nog ergens op. Maar al snel werd het links en politiek. Verder begon Alpha in 1980. Toegegeven, ze waren eerder. Maar niet algemeen hè, alleen voor christenen.”

“En dan had je natuurlijk Cnødde. En Cnødde was ook corporaal, zeker. In de eerste Cheironlichting zaten dan ook Cnøddianen. Maar Cnødde was een dispuut en wilde dat per se blijven. Wij hadden plannen voor een echt corps, zoals in andere studentensteden.”

“Nou, dat viel niet echt lekker in die tijd. Serieuze tegenwerking kregen we niet. Maar naar steun van de Raad voor de Campusvoorziening konden we fluiten. We wilden die steun ook niet. Juist niet! Autonomie, daar waren we op uit. Dus gingen we na een jaar Kelderbar expres in de stad zitten, weg van de campus.” “Onze eerste sociëteit was aan de Roomweg, in een leegstaande fabriekshal – je moet ergens beginnen. Dat is achteraf wel sterk: we waren buren van SE Fireworks. Ik heb daar nog eigenhandig een doe-het-zelfopenhaard genstalleerd, pal tegen de wand van de vuurwerkfabriek. Zaten we lekker warmpjes sigaren te roken.”

“Dat eerste jaar was wat chaotisch. Los zand, wilde ideeën. Er wás niks -ja, een club van pak `m beet vijfentwintig man. “DSC” noemden we onszelf, “Drienerloos Studenten Corps”. Geen gelukkige keuze, dat zagen we al snel, want het Delftse studentencorps – ook DSC dus – bestond al dik een eeuw. Toen hebben we er “Cheiron” achter geplakt. Heb ik inderdaad bedacht, ja.” “Mythologische figuur, doet het altijd goed. Was geloof ik half stier half mens. Een didactisch type, voedde het gepeupel op. Die taak zagen wij ook weggelegd voor onze vereniging. Enschede moest maar eens een echte studentenstad worden.”

“Dus gingen we werven tijdens de intro van 1982. Hoe? Ik was voorzitter van de ontgroeningscommissie, ben daar een week van tevoren eens voor gaan zitten. Man, het was net een bananenrepubliek! Wisten wij veel. We hadden meer feuten dan leden. Er was geen draaiboek, tradities en gebruiken verzonnen we ter plekke.”

“Tijdens de ontgroening leverde dat hilarische taferelen op. Op een middag kwam de senaat op bezoek. Konden de feuten kennismaken, je kent het wel. Maar de senaat schrok zich rot. Vond dat we veels te corporaal te keer waren gegaan. Maar goed, elkaar ter plekke afvallen zou gezichtsverlies betekenen.” “Dus gingen er heimelijk briefjes op en neer. Uiteindelijk hebben de groencommissie en de senaat zich een half uurtje discreet teruggetrokken. Voor de feuten het eerste moment om onderling van gedachten te wisselen.Een stukje pedagogische bewustwording dat we erin hebben gehouden. Voor zover ik weet lassen ze bij Audentis dat moment nog steeds in.”

“Datzelfde jaar hebben we het statutaire fundament gelegd. Minerva (het Leidse corps – red.) stuurde uit eigener beweging hun wetten en statuten op, toonde zich aangenaam verrast dat we in oprichting waren. Cheiron heeft zich met andere woorden geënt op het oudste corps van Nederland. Zo gaat dat dus.” “De vereniging groeide vrij snel uit naar een man of 120. In 1985 zwaaide ik af. Toen zaten we al in de sociëteit aan de Walstraat, schuin achter café De Kater. Ons eigen pand. De zaak begon dus al aardig te lopen.”

1985 – Robert-Jan Vermeulen heeft tabak van de “gefrustreerde apen” van Cheiron en sticht DJC Rossinant. De 35-jarige KPN-marketeer legt uit waarom: “De campus was in die tijd een beetje verkokerd. Je kende mensen van je studie of van een sportclub. Ik zelf had behoefte aan jaargenoten van verschillende pluimage, niet studiegebonden dus. Dus besloot ik met een paar vrienden een jaarclub op te richten: Rossinant.”

“Natuurlijk hadden we lid kunnen worden van Cheiron. In theorie wel ja. Maar dat vond ik destijds zo`n vervelend clubje. Elitaire ballen. De harde kern die daar de dienst uitmaakte, waren stuk voor stuk gefrustreerde apen. Stonden overal buiten, namen op geen enkele manier deel aan het leven op de campus.”

“Zelf was ik lid van Cnødde. Kijk, van tien Cnøddianen hoorde je meer dan van honderd van die Cheironmannen.”

“Maar goed, we hadden verder weinig last van elkaar. Destijds visten we nog niet uit dezelfde vijver, later veranderde dat. Dat Cheiron en Rossinant uiteindelijk zijn gefuseerd, snap ik wel. Enschede is gebaat bij een grote vereniging.”

“Maar in 1985 had je op de campus dus feitelijk ook geen gezelligheidsvereniging. Oké, de hockeyclub vervulde die rol een beetje. Dertien herenteams, zeven damesteams. Pas na een jaar kocht je `ns een keer een stick. Die eerste jaarclub, dat waren dus vrijwel allemaal mensen uit het campuscircuit.”

“Aanvankelijk was het bedoeling om gewoon wat te borrelen, eens een weekendje naar Parijs, hier en daar een sporttoernooitje. Aan het eind van dat eerste jaar hebben we een doegroepje geleid. Toen ontstond het idee die eerstejaars een nieuwe jaarclub te laten vormen. Dat groepje sloot zich aan bij wat we van toen af aan DJC Rossinant gingen noemen.”

“DJC: het Drienerloos Jaarclub Convent. Een verzameling van generaties jaarclubs dus. Niks geen echte vereniging nog. In `88 kwam geloof ik de eerste vrouwenjaarclub erbij. We borrelden in De Tor, dat Jazzpodium. Iedere club z`n eigen truitje. Toegankelijk, niet echt corporaal, rechts van het midden, zeg maar.”

“Na een tijdje begonnen er zich per introductie drie, vier, vijf jaarclubs aan te sluiten. Stonden we met honderdvijftig man in De Tor. Dat werd dus een bende. We waren groter dan Cheiron, het werd tijd voor structuur. Toen is besloten om er een algemene studentenvereniging van te maken. Met reglementen, een bestuur, een kennismakingstijd, enzovoorts.”